De bereiding van homeopathische geneesmiddelen vindt plaats volgens de instructies uit een homeopathische farmacopee. In Nederland wordt gebruik gemaakt van de Duitse Homöopathische Arzneibuch (HAB). Er bestaat geen Nederlandse homeopathische farmacopee. Daarnaast is er wel een Europese Farmacopee, welke de Duitse en Franse monografiën ( bereidingsvoorschriften en kwaliteitseisen van grondstoffen) poogt te harmoniseren. De Europese Farmacopee is alleen te raadplegen na inschrijving.
Als een grondstof in de farmacopee is beschreven, dan zal deze aan de aldaar omschreven eisen moeten voldoen. Alle grondstoffen zullen moeten worden gecontroleerd op identiteit, zuiverheid en kwaliteit. Wanneer bijvoorbeeld een plant als grondstof wordt gebruikt, vindt men in de farmacopee omschreven welke plant precies moet worden gebruikt, de morfologische kenmerken, vers of gedroogd en welk deel van de plant, de bereidingswijze van de oertinctuur, de controlemethode en de kwaliteitseisen.
De Duitse homeopathische farmacopee is gebaseerd op de precieze aanwijzingen die Hannemann in het Organon heeft gegeven (Organon der Geneeskunde: paragraaf 266-271 in de 5e druk (C-potenties) en paragrafen 264-271 in de 6e druk (LM-potenties)), later uitgebouwd door o.a. Grüner (D-potenties) en Korsakoff (K-potenties).
Technieken
De specifieke technieken die de essentie van de homeopathische geneesmiddelbereiding vormen, zijn de volgende:
- Potentiëren: een uniek doseersysteem door trapsgewijze verdunning water en / of alcohol en schudden; dit maakt het mogelijk verergeringen te voorkomen en optimaal te doseren.
- Conserveren: plantensappen worden met alcohol geconserveerd, hetgeen een langere houdbaarheid oplevert.
- Tritureren (= verwrijvingstechniek) om een betere ontsluiting van onoplosbare uitgangsstoffen te verkrijgen door oppervlaktevergroting.
Met name het maken van potenties met water/alcohol van onoplosbare stoffen, zoals metalen en bepaalde chemische verbindingen, is pas mogelijk als de uitgangsstof door verwrijven met melksuiker tot een C3 of D6 is gepotentieerd. De dan ontstane deeltjes zijn dan zo klein dat colloïdale oplosbaarheid mogelijk is. Vanaf C3 of D6 wordt dan met water /alcohol verder gepotentieerd tot hogere potenties.
Bereiding oertinctuur van de plant
In de homeopathie wordt zowel vers als gedroogd plantmateriaal gebruikt; de voorkeur gaat uit naar het gebruik van de verse plant. Inheemse planten worden vers gebruikt, planten van elders worden in gedroogde vorm verwerkt.
Na het oogsten van de verse plant wordt een oertinctuur bereid. Eerst wordt de kwaliteit en identiteit van de plant gecontroleerd. De planten worden meteen vermalen in een alcohol oplossing volgens de richtlijnen van de Europese Farmacopee. De plantenbrij laat men 14 dagen staan (macereren). Hierna wordt de plantenbrij uitgeperst en gefiltreerd. Deze vloeistof wordt oertinctuur of moedertinctuur genoemd. Deze oertinctuur vormt de basis voor de bereiding van de potenties van verse planten.
Voor droge, onoplosbare plantendelen (niet inheemse planten)wordt een aparte procedure gevolgd. Ook hier vindt een extractie met alcohol plaats, maar op een iets andere manier dan bij de verse plant, hetgeen ook resulteert in een oertinctuur.
Verwrijven
Het proces van verwrijven (trituratie) wordt toegepast bij de bereiding van stoffen die niet oplosbaar zijn in water of alcohol, zoals metalen, onoplosbare mineralen en onoplosbare plantendelen.
Dit proces wordt ook wel tritureren genoemd. De stoffen worden in een mortier intensief verwreven met melksuiker. Dit gebeurt met de hand of machinaal. Het resultaat is een enorme oppervlaktevergroting. Het verkleinen van de actieve bestanddelen geeft een betere opneembaarheid en snellere werkzaamheid. Dit tritureren van onoplosbare stoffen kan doorgaan tot een colloïdale oplosbaarheid is bereikt. Daarna kan verder met water of alcohol worden gepotentieerd.
Ook in de reguliere farmaceutische bereiding is de techniek van het verwrijven sinds 1950 gebruikelijk. Het verwrijven wordt daar “microniseren” genoemd.
Potentiëren
Onder potentiëren verstaat men een bereidingsproces van trapsgewijs (in stappen) verdunnen en schudden. Het is door Hahnemann ontwikkeld met waarschijnlijk als eerste doel een precies en hanteerbaar doseersysteem te ontwikkelen, zodat homeopathische geneesmiddelen in optimale sterkte aan de individuele patiënt toegediend konden worden.
Hahnemann ontdekte dat bij het potentiëren de werking van het geneesmiddel behouden bleef, dit in tegenstelling tot wat te verwachten is. Hij noemt het potentiëren ook wel dynamiseren en zag dit als het losmaken van de geneesmiddelkracht (potentie) uit de ruwe stof.
Werking potenties
In de praktijk blijkt er een verschil te zijn in werking van hoge en lage potenties.
Lage potenties werken kort, werken meer op het fysieke vlak van de ziekte. Hoge potenties werken langer, ze hebben een fundamentelere werking dan de lagere potenties. Daardoor wordt bij het gebruik van hoge potenties het middel gerichter en meer op de persoon voorgeschreven. Het middel in hoge potentie moet preciezer passen. Men kan zeggen dat hoge potenties een specifiekere werking hebben.
Hoe het behoud van werkzaamheid en toename van geneesmiddelspecificiteit bij het doorgaan van het potentiëren mogelijk is, is nog altijd niet volledig verklaard en onderwerp van studie. Uit fundamenteel wetenschappelijk onderzoek blijkt dat bij het toepassen van alleen verdunningen de geneesmiddelwerking afneemt. Met nadruk wordt gesteld dat potentiëren meer is dan verdunnen alleen: bij potentiëren wordt de geneesmiddelwerking steeds specifieker[2]
Het schudden
Over het schudden tijdens het potentiëren zijn in de loop der tijd veel verschillende opvattingen ontstaan. Hahnemann experimenteerde ook hiermee, van 2 tot 10 maal schudden tot 100 maal zoals bij de LM potenties. Het aantal schudslagen kan variëren afhankelijk van de fabrikant of apotheek en de gebruikte farmacopee. De Duitse homeopathische farmacopee schrijft minimaal 10 schudslagen voor, de Franse minimaal 100 maal schudden. Wel wordt het aantal schudslagen per fabrikant of apotheek zoveel mogelijk gestandaardiseerd, hetgeen ook goed mogelijk is met schud- en potentieermachines. Onderzoek naar schudeffecten laat zien dat optimale menging ontstaat bij een verticale op en neergaande schudbeweging, die het meest lijkt op een handmatige schudslag.
Potentieersystemen
Er zijn verschillende potentieersystemen. Er wordt onderscheid gemaakt in C- (ook wel CH- genoemd), D-, K- en LM-potenties. Ze hebben allen een eigen bereidingswijze, verschillend wat betreft de hoeveelheid toegevoegde vloeistof per keer en wat betreft de manier waarop dat gebeurt. In onderstaande tabel worden de verschillende mogelijkheden samengevat.
Behalve in de verhouding waarin vloeistof wordt toegevoegd, wordt ook gedifferentieerd in het aantal keren dat dit gebeurt (potentiegraad). Hoeveel van deze stappen zijn gezet, is af te lezen aan het getal bij de letter. Zo is bij een D12-potentie 12 keer water of alcohol toegevoegd in een verhouding van 1:10.
Bij stoffen die niet oplosbaar zijn in water of alcohol worden de eerste potentieerstappen uitgevoerd door middel van verwrijven met melksuiker in een verhouding 1:10 of 1:100. Vanaf de D6 / C3 wordt verder met alcohol of water gepotentieerd.
Een weinig gepotentieerd middel bevat nog aantoonbare resten van de uitgangsstof. Een hoge potentie – we spreken vanaf D30, 30K of C30 en hoger bevat geen moleculen van de uitgangsstof meer. Als we volgens het getal van Avogadro (6,022x 1023 mol) nagaan waar de grens ligt om nog 1 molecuul van de uitgangsstof aan te treffen in de oplossing dan ligt deze grens bij de D24 of 12K of C12. Dus alles daarboven bevat rekenkundig geen moleculaire substantie van de uitgangsstof meer. Echte hoog-potenties C30, C200, 200K, MK, 10MK, 50MK worden als puur energetische prikkels beschouwd.
C-, D- en K-potenties
Hahnemann ontwikkelde als eerste het potentiëren als farmaceutische techniek en paste bij de verdunning de verhouding 1:100, ofwel ‘centesimaal’, toe. Deze centesimale potenties worden C-potenties genoemd of soms CH-, waarbij de H naar Hahnemann verwijst. De CH-potenties zijn vooral in Frankrijk nog gangbaar. Bij elke potentie wordt een nieuw schudflesje gebruikt.
Later zijn D-potenties ontwikkeld (decimale) door Grüner in Duitsland. Deze verschillen van de C-potenties in de verdunningsstap; hier wordt de verhouding 1:10 aangehouden. De 1:10 verhouding is nauwkeuriger af te meten (geringere foutenmarge) dan de 1:100 verhouding. Deze potenties worden met name in Duitsland, maar ook elders, binnen de klinische homeopathie en in complexmiddelen gebruikt.
Later is nog een derde methode toegevoegd, de K-potenties, volgens Korsakoff.
Het gaat hierbij ook om potenties gemaakt in de verhouding 1:100 per potentiestap, per potentiestap wordt echter steeds het zelfde schudflesje gebruikt. We noemen dit de “één-glas-methode”.
Door het glas leeg te gooien, het opnieuw met alcohol en / of water te vullen en te schudden, wordt de volgende potentie gemaakt. De restdruppels die aan de wand van het glas zijn blijven hangen, vormen het uitgangspunt voor volgende potentie. Deze verhouding komt ongeveer overeen met een 1:100 verdunningsstap. Korsakoff, een Russisch legerarts ten tijde van de inval van Napoleon in Rusland, ontwikkelde deze methode om snel en handzaam in de buurt van het slagveld te kunnen werken. Er is veel minder glaswerk nodig, maar de precisie is minder. In de praktijk blijkt de werking vrijwel gelijk aan de C-potenties.
De K-potenties hebben doordat ze in één glas worden gemaakt, het voordeel dat ze gemakkelijker machinaal kunnen worden bereid. Internationaal zijn de K-potenties het meest geaccepteerd. In Nederland worden alle genoemde potentieersystemen gebruikt naar gelang ervaring en inzicht van de homeopathisch behandelaar.
Gebruik van de C-, K- en D-potenties
Er zijn geen verschillen in werkzaamheid tussen C- en K-potenties. Men kan globaal wel zeggen dat lagere potenties, met name de lagere D-potenties, gebruikt worden om orgaanfuncties te stimuleren (klinische homeopathie). De hogere potenties, vooral de C en de K worden toegepast om de diepere, constitutionele laag van de ziekte te bereiken.
Dosering: lage potenties worden 1 tot meermalen per dag gegeven. Hogere potenties van de C- en K-reeks worden in het algemeen eenmalig gegeven, soms vaker op grond van de gevoeligheid van de patiënt. Het herhalen van het geneesmiddel vindt dan plaats op grond van vertoonde reacties van de patiënt.
De LM-potenties
Deze potenties heeft Hahnemann op het eind van zijn leven in Parijs ontwikkeld en beschreven in de laatste editie van het Organon (paragraaf 270).
Volgens hem was dit de potentieervorm die hem het meest tevreden stelde. Daar deze 6e editie van het Organon na de dood van Hahnemann door zijn weduwe niet openbaar is gemaakt en het origineel pas weer rond 1921 bij toeval opdook, zijn de LM-potenties pas later in gebruik genomen. Pierre Schmidt heeft deze in de vijftiger jaren geïntroduceerd in de medische praktijk. LM-potenties worden ook wel Q-potenties genoemd (quinquagintamillesimaal). De bereiding is geheel anders dan de eerder genoemde D-, C- en K-potenties. De grondgedachte van Hahnemann was een zo groot mogelijke oppervlaktevergroting te verkrijgen tijdens het potentieerproces. Hiertoe benutte hij bij iedere potentieerstap de overgang van vloeistof naar globuli (korrels).
Uitgaande van een C3-trituratie wordt een alcoholoplossing gemaakt en 1:100 gepotentieerd. Dan worden korrels gedrenkt in deze oplossing en wordt per korrel 1/500 deel van de oplossing opgenomen.
Dit is de eerste potentie, de LM1. Vervolgens wordt 1 korrel van de LM1 opgelost in 1 druppel water, vervolgens met alcohol van 86% 1:100 verdund en gepotentieerd. In deze gepotentieerde vloeistof worden nieuwe korrels gedrenkt en zo is de LM2 bereikt. De verdunning per stap, van vloeistof naar korrel wordt zo 1:50 000.
Voor precieze bereiding zie “Homeopathica” blz 32-33.
Gebruik van de LM-potenties
Door hun bijzondere manier van bereiden (hoge verdunning, 100 maal schudden, maar weinig potentieerstappen) hebben de LM-potenties een milde, maar korte werking.
Dit in tegenstelling tot de hoge potenties die bij gevoelige patiënten lang kunnen nawerken (1 dosis dagen tot weken, zelfs maanden). Vanwege de mildere en korte werking zijn verergeringsreacties bij LM-potenties beter te sturen.
De LM-potenties worden vaak gegeven aan patiënten die ook gebonden zijn aan reguliere medicatie en aan patiënten bij wie heftige reacties te verwachten zijn. Er wordt gestart bij de LM1 en vervolgens stap voor stap opgehoogd naar LM2, LM3 etc. De inname is dagelijks of 2x per week en daarmee makkelijker per patiënt optimaal te doseren. De LM-potenties worden de laatste jaren veelvuldig gebruikt, ook in Nederland.
C4 trituratie potenties
Voor de volledigheid dienen we deze potentievorm hier te noemen. Daar ze in Nederland door slechts een kleine groep behandelaars worden gebruikt wordt hier niet verder op het gebruik in gegaan.
Potentievormen samengevat in een tabel:
Potentievorm | Vloeistof toegevoegd per stap | Glazen Per stap | Schudslagen | |
C (of CH) | 1:100 | Centesimaal | Meer glazen | 10 of meer |
D | 1:10 | Decimaal | Meer glazen | 10 of meer |
K | 1:100 | Centesimaal | Eén glas | 100 |
LM (of Q) | 1:50.000 | Quinquagintamillesimaal | Eén glas + korrel | 100 |
Potentievorm | Veel gebruikte potentiegraden | |
Lage potentie | Hoge potentie | |
C (of CH) | C3, C6, C8, C12 | C30, C200 |
D | D1, D2, D3, D6, D12 | D30, D60, D200 |
K | 6K, 12K | 30K, 200K, MK (=1000K), XMK (=10 000 K), LMK (=50 000 K), CMK (=100 000 K) |
LM (of Q) | LM1, LM2, LM3…… LM6, LM12, LM18, LM24, LM30 |
[2] Bij toenemende potentiegraad neemt de specificiteit van het geneesmiddel toe. D.w.z. dat een hogere potentie bij de kenmerken en persoonsfactoren nog preciezer moet passen wil het middel aanslaan. De groep patiënten waar het middel op deze manier zo past is klein. Lagere potenties hebben een wat bredere werking, dus een grotere groep patiënten zal reageren. Daarom worden in complexmiddelen vaak lage potenties gebruikt om breder te kunnen werken.