De “miasmaleer” is een theorie ontwikkeld door Hahnemann na jaren ervaring te hebben opgedaan met de praktijk van de homeopathie. Hij beschreef deze theorie in zijn boek “Chronische Krankheiten”.
Hahnemann zag in zijn praktijk in de regel patiënten opknappen na een goed gekozen homeopathisch geneesmiddel. Echter een aantal patiënten bleken na een aanvankelijk goede reactie op zijn therapie, terug te vallen of een ander ziektebeeld te ontwikkelen. Het leek bij deze patiënten alsof de ziekte zich steeds dieper in het organisme nestelde. Hij was zich bewust van een ernstig probleem in zijn methode en besteedde twaalf jaar aan de oplossing van dit vraagstuk. Uiteindelijk kwam hij als oplossing met de miasmaleer naar voren.
Overtuigd van de juistheid van de similia-regel en de werking van zijn geneesmiddelen, was zijn conclusie dat hij bij het afnemen van de anamnese bij deze patiënten niet het volledige ziektebeeld te zien had gekregen. Want na behandeling van een volledig in kaart gebrachte ziekte met het juist gekozen homeopathisch geneesmiddel, moet volgens de homeopathische leer de volledige ziekte verdwijnen en niet terugkomen. Waarschijnlijk, zo redeneerde Hahnemann, had hij bij het afnemen van de anamnese niet het volledige ziektebeeld in kaart kunnen brengen en waren er in de voorgeschiedenis aandoeningen, gebeurtenissen geweest die hij had gemist. Bij zijn zoektocht zag hij overeenkomsten met de in zijn tijd epidemische ziektebeelden als syfilis en gonorroe. Deze richtten vele patiënten langzaam, stap voor stap ten gronde. Ook hier waren stadia, die aanvankelijk vrij onschuldig waren maar na latente fasen steeds terugkwamen en steeds ernstiger vormen aannamen. Daarom nam hij bij deze patiënten aan dat er nog een op dat moment onbekende derde chronische aandoening moest zijn, naast syfilis en gonorroe,. Hem was opgevallen dat veel van deze patiënten in de voorgeschiedenis een onschuldige huiduitslag hadden gehad, lijkend op schurft. Hij noemde dit ziektebeeld met een onbekende verwekker “psora”. Meestal wordt aangenomen dat Hahnemann hiermee schurft en de schurftmijt heeft bedoeld en om deze reden wordt zijn theorie als onzin terzijde geschoven. Maar Hahnemann kende de schurft en zijn verwekker. Hij had daarvoor zelfs een effectieve therapie. Hahnemann zag de psora veel breder en veel omvattender dan schurft.
Hij zag de psora als een chronische aandoening beginnend met een jeukende huiduitslag en veroorzaakt door een nog onbekende verwekker, die de basisstoornis vormde voor vrijwel alle chronische aandoeningen. Dus een infectieus agens dat verdwijnt, maar later in de vorm van ernstiger aandoeningen de kop weer op steekt. Volgens Hahnemann vonden vrijwel alle chronische ziekten hun oorsprong in deze psora, waarvoor tot dan toe geen therapie voldeed. De psora heeft zich tot een zeer ernstige aandoening kunnen ontwikkelen omdat mede door medisch handelen de onschuldige huidaandoening onderdrukt was met sterke medicatie. Hier zag hij overeenkomst met de syfilis, waarbij meer doden vielen door de rigoureuze kwikbehandelingen, dan aan de kwaal zelf.
Zo kwam hij tot drie chronische miasma’s (ziekten), de syfilis, gonorroe en de psora, die de basis waren van chronische ziekten. Het woord miasma betekent letterlijk “bezoedeling”, het niet vrij zijn van de patiënt van onderliggende sluimerende infecties. Hierbij is de psora de ernstigste en moeilijkste te behandelen van de drie miasma’s. De psora vormt de basis waarop de syfilis en gonorroe kunnen ontstaan. In de praktijk kwamen volgens Hahnemann bij patiënten vaak mengvormen van deze miasma’s voor, die werden verergerd door onkundige en rigoureuze allopathische behandeling. De homeopathische therapie bestond dan uit het analyseren van het symptoombeeld van de patiënt, het herkennen van de miasma’s en specifieke homeopathische geneesmiddelen te gebruiken voor elke miasma. Laag voor laag moest worden behandeld. Hahnemann gaf nu in zijn materia medica aan voor welk miasma het geneesmiddel het meest geschikt is.
Na het uitkomen van zijn werk de “Chronisch Krankheiten” konden veel homeopathische collega’s hem niet meer volgen en negeerden de miasmatheorie. Momenteel speelt binnen de homeopathie de miasmaleer geen grote rol meer. Er zijn wel scholen, bijvoorbeeld in Zuid Amerika, die hier nog altijd op teruggrijpen en volgens Hahnemann de miasmaleer toepassen, maar dat is een minderheid.
Wel wordt de geniale grondgedachte van Hahnemann aangehangen, dat in het verleden van de patiënt, of in zijn voorgeslacht een dieper oorzaak gevonden kan worden voor de huidige chronisch klachten van de patiënt. Dus een kwetsbaarheid, een prepositie voor het ontwikkelen van andere ziekten.
Het idee van drie grondoorzaken is daarbij uitgebreid tot meerdere mogelijke stoorfactoren die in het verleden van de patiënt zijn gelegen. We kunnen denken aan aandoeningen als tuberculose, malaria, maar ook trauma’s en vaccinaties die niet goed verwerkt zijn.
Een verder belangrijk punt van de miasmaleer is het fenomeen dat op het oog verschillende ziektebeelden van de patiënt in één en dezelfde grondstoornis hun oorzaak kunnen vinden en dus met elkaar één ziektebeeld vormen.
Bij het begin van elke behandeling dient men altijd de volledige ziektegeschiedenis en familieanamnese door te nemen en oog hebben voor dit soort miasmatische oorzaken. De behandeling richt zich dan op het wegwerken van deze onderliggende oorzaken. Specifieke middelen kunnen hiervoor gebruikt worden, zoals bijvoorbeeld Arnica voor oude trauma’s of het middel Tuberculine bij een tuberculeuze belasting in het voorgeslacht. De behandeling van een chronische ziekte op deze manier is dan te vergelijken met het afpellen van een ui, laagje voor laagje. Na het afpellen van elke laag zal de patiënt zich in een betere gezondheid gaan bevinden.