Na de dood van Hahnemann ontwikkelde de homeopathische geneeskunde zich verder. Door leerlingen werd de geneesmethode naar Engeland en Amerika gebracht, waar de homeopathie een grote bloei doormaakte. Momenteel is de homeopathie over de hele wereld verspreid. Vanaf 1857 wordt de homeopathie in Nederland toegepast. Hieronder schetsen we in het kort de belangrijkste ontwikkelingen in de wereld.
In alle Europese landen vond vanaf de jaren 1820 en 1830 verspreiding van de homeopathie plaats, aanvankelijk vooral in de Duitstalige gebieden, maar later ook in Frankrijk, Engeland en Zuid-Europa.
Al ten tijde van Hahnemann en zeker in de tweede helft van de 19e eeuw ontwikkelde zich in Duitsland de zogenaamde “klinische homeopathie”, welke dicht tegen de schoolgeneeskunde aan bleef leunen. In deze benadering schreef men op grond van de klinische diagnose en de naam van het ziektebeeld overwegend middelen in lage potentie voor. Hahnemann had zich hier tegen jarenlang verzet.
Trouw aan Hahnemann bleven mensen als Von Bönninghausen en Jahr,die naast een drukke praktijk nog gelegenheid vonden om vele boeken te publiceren, waaronder de eerste repertoria. Ook in de Verenigde Staten van Amerika drong de homeopathie al vroeg in de 19e eeuw door en vond daar een rijke voedingsbodem. Onder invloed van mensen als Hering (1800-1880) en anderen werden talrijke homeopathische scholen opgericht en vervulde de homeopathie een belangrijke rol als geneesmethode. Deze periode mag zonder meer als een grote bloeiperiode van de homeopathische geneeskunde worden beschouwd. Uit deze periode stammen talrijke standaardwerken, zoals de zeer uitgebreide materia medica’s van Allen en Hering, welke nog steeds de boekenkast van elke zich zelf respecterende homeopaat sieren. In deze periode zagen ook vele homeopathische tijdschriften het licht en vonden er vele bijeenkomsten van homeopathische artsen plaats. Veel literatuur die heden ten dage nog bruikbaar is, stamt uit deze periode, zoals de boeken van Nash, Lippe en Farrington.
Zonder anderen tekort te willen doen, moet hier ook de naam van James Tyler Kent (1849-1916) apart genoemd worden, een patholoog-anatoom. Nadat zijn eerste vrouw door een homeopathisch werkende collega genezen was, werd hij zelf homeopathisch arts. Hij voerde een enorme praktijk als clinicus practicus en werd daarnaast beroemd als docent in materia medica en theorie. Zowel zijn repertorium, zijn materia medica als zijn theorieboek “Lectures on Homoeopathic Philosophy” zijn standaardwerken gebleven tot de dag van vandaag.
Aan deze bloeiperiode kwam rond 1920 een vrij abrupt einde; één van de beslissende factoren is daarin het verdwijnen van de tot dan toe gelijkgestelde homeopathische universitaire opleidingen geweest. Nieuwe wetgeving in de Verenigde Staten stelde onredelijke eisen aan medische colleges, zodat vrijwel alle privaatopleidingen, waartoe ook de homeopathische colleges behoorden, verdwenen.
Een nieuwe impuls aan de homeopathie in Europa werd gegeven door Pierre Schmidt die – na een leerjaar in Engeland – in 1917 naar Amerika vertrok om homeopathie te leren van J.T. Kent. Daar aangekomen kreeg hij echter te horen dat Kent al overleden was, maar hij heeft zich toen verder bekwaamd bij enkele leerlingen van Kent, onder wie Austen en Gladwin.
Terug in Europa vestigde hij zich in Genève te Zwitserland en heeft van daaruit weer talrijke artsen opgeleid en de klassieke homeopathische methode teruggebracht naar Europa. Vanaf de jaren 1950 en 1960 hebben naast Schmidt artsen als Voegeli, Künzli von Fimelsberg en Flury vanuit Zwitserland en later Vithoulkas vanuit Griekenland de homeopathie verder doorgegeven.